Star tr ek enen V erv olg deel A Startrekenen Vervolg Manon Keuenhof • Rob Lagendijk • Astrid van Roosmalen • Sarah Brusell • Nanda Bartelink Sari Wolters • Jelte Folkertsma • Jan van Daalen • Cyriel Kluiters • Rieke Wynia Leerwerkboek rekenen deel A Extra oefening op weg naar 1F2 Inhoudsopgave Startrekenen Vervolg deel A Verantwoording 5 Woord aan de leerling 8 Hoofdstuk 1 Getallen 1.1 De betekenis van getallen 10 1.2 Getallen tot 100 13 1.3 Getallen tot 1.000 20 1.4 Getallen tot 10.000 28 1.5 Getallen vergelijken 35 Puzzels 39 Hoofdstuk 2 Optellen 2.1 Optellen tot 100 42 2.2 Optellen tot 1.000 57 2.3 Kolomsgewijs optellen 62 Puzzels 68 Hoofdstuk 3 Aftrekken 3.1 Aftrekken tot 100 72 3.2 Aftrekken tot 1.000 88 3.3 Kolomsgewijs aftrekken 93 Puzzels 99 Hoofdstuk 4 Vermenigvuldigen 4.1 De tafels 102 4.2 Vermenigvuldigen met grote getallen 114 4.3 Kolomsgewijs vermenigvuldigen 121 Puzzels 127 Hoofdstuk 5 Delen 5.1 De deeltafels van 2, 3, 4, 5 en 10 130 5.2 De deeltafels van 6, 7, 8 en 9 140 5.3 Delen met grote getallen 157 Puzzels 1653 Hoofdstuk 6 Geld 6.1 Munten en biljetten 168 6.2 Geld optellen 174 6.3 Betalen 181 Puzzels 197 Hoofdstuk 7 Kommagetallen 7.1 De betekenis van kommagetallen 200 7.2 Kommagetallen op de getallenlijn 206 7.3 Kommagetallen vergelijken 214 Puzzels 229 Knipbladen 23172 3 3.1 Aftrekken tot 100 Uitleg 1 Aftrekken betekent dat je van een getal een ander getal af haalt. Je rekent uit hoeveel er overblijft. Bij aftrekken gebruik je het minteken: −. Je spreekt − uit als min. Er zijn 13 − 2 = 11 mensen over in de bus. 13 − 2 is een minsom. Opdracht 1 Schrijf de minsom op en reken uit. a. Hoeveel hamburgers zijn er over op de barbecue? − = hamburgers. In de bus zitten 13 mensen. Hoeveel mensen zijn er over in de bus? Er stappen 2 mensen uit. Hij haalt 3 hamburgers van de barbecue. Sam bakt 18 hamburgers. AftrekkenHoofdstuk 3 Aftrekken 73 b. Hoeveel mensen zijn er over in de boot? − = mensen. c. Hoeveel auto’s zijn er over op de parkeerplaats? − = auto’s. Opdracht 2 Reken uit. Schrijf het antwoord op de bus. a. b. Er stappen 5 mensen uit.In de boot zitten 16 mensen. 16 Er rijden 4 auto’s weg van de parkeerplaats. Op de parkeerplaats staan 27 auto’s. 18 – 6 halte 23 – 2 halteStartrekenen Vervolg 74 c. Uitleg 2 Bij minsommen kun je een getallenlijn gebruiken. 25 − 4 = Je begint bij 25 en je zet een stap van 4 terug. Je komt uit bij 21. 25 − 4 = 21 Opdracht 3 Reken uit met de getallenlijn. a. 27 − 3 = 27 − 3 = b. 59 − 4 = 59 − 4 = c. 87 − 6 = 87 − 6 = 49 – 3 halte 20302125 −4 2030 5060 8090Hoofdstuk 3 Aftrekken 75 Opdracht 4 Reken uit. Teken een getallenlijn als je dat handig vindt. a. 26 − 4 = b. 48 − 7 = c. 99 − 5 = Opdracht 5 Reken uit. Gebruik rekenpapier als je dat handig vindt. a. 17 − 3 = b. 57 − 6 = c. 69 − 9 = 29 − 3 = 48 − 5 = 73 − 2 = 31 − 1 = 26 − 4 = 95 − 3 = 19 − 8 = 25 − 1 = 88 − 7 = 28 − 4 = 47 − 5 = 59 − 6 = Startrekenen Vervolg 76 Uitleg 3 Als je bij minsommen over het tiental heen gaat, is het handig om via het tiental te rekenen. 42 − 6 = Je begint bij 42 en moet er 6 af halen. Je trekt eerst af tot 40. Dat is een stap van 2 terug. Van de 6 heb je nog 4 over. Je zet dus een stap van 4 terug. 42 − 6 = 36 Opdracht 6 Reken uit met de getallenlijn. a. 21 − 3 = 21 − 3 = b. 53 − 6 = 53 − 6 = c. 94 − 9 = 94 − 9 = − 6 3040503642 −4−2 102030 405060 8090100Hoofdstuk 3 Aftrekken 77 Opdracht 7 Reken uit. Teken een getallenlijn als je dat handig vindt. a. 31 − 5 = b. 46 − 7 = c. 82 − 8 = Opdracht 8 Reken uit. Gebruik rekenpapier als je dat handig vindt. a. 24 − 6 = b. 53 − 4 = c. 92 − 6 = 33 − 8 = 62 − 6 = 74 − 5 = 12 − 4 = 45 − 8 = 85 − 8 = 26 − 7 = 64 − 5 = 61 − 7 = 35 − 9 = 51 − 3 = 87 − 9 = Next >